• 0252-673329
  • scriba@cgknieuw-vennep.nl
  • Dorpstraat 27, 2152 BA Nieuw-Vennep

Formulier viering Heilig Avondmaal, deel 1

Eerste deel van het formulier voor de viering van het Heilig Avondmaal

Hieronder vindt u het eerste deel van het Avondmaalsformulier. Dit eerste deel wordt een week voor de viering van het Heilig Avondmaal gelezen om ons voor te bereiden. 

Geliefden in onze Here Jezus Christus,

In het evangelie lezen wij hoe de Here Jezus Christus voor Zijn gemeente het Avondmaal heeft ingesteld. De apostel Paulus heeft deze instelling als volgt beschreven:

Ik heb zelf bij overlevering van de Here ontvangen, wat ik u weder overgegeven heb, dat de Here Jezus in de nacht, waarin Hij werd overgeleverd, een brood nam, de dank­zegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is Mijn lichaam voor u, doet dit tot Mijn gedachtenis. Evenzo ook de beker, nadat de maaltijd afge­lopen was, en Hij zeide: Deze beker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, doet dit, zo dikwijls gij die drinkt, tot Mijn gedachtenis. Want zo dikwijls als gij dit brood eet en de beker drinkt, verkondigt gij de dood des Heren, tot­dat Hij komt. Wie dus op onwaardige wijze het brood eet of de beker des Heren drinkt, zal zich bezondigen aan het lichaam en bloed des Heren. Maar ieder beproeve zichzelf en ete dan van het brood en drinke uit de beker. Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onder­scheidt.

Om nu tot onze troost het Avondmaal des He­ren te houden, moeten wij ons vooraf beproe­ven en onze harten richten op het doel, waartoe de Here Christus het heeft ingesteld, namelijk tot Zijn gedachtenis.

De ware zelfbeproeving is drieledig. Ten eerste overdenke ieder zijn zonden en vervloeking, opdat hij zichzelf mishaagt en zich voor God verootmoedigt, aangezien de toorn van God tegen de zonde zo groot is, dat Hij die niet ongestraft heeft gelaten, maar aan Zijn geliefde Zoon Jezus Christus met de bittere en smadelijke kruisdood gestraft heeft.

Ten tweede onderzoeke ieder zijn hart, of hij deze vaste belofte van God gelooft dat hem al zijn zonden alleen om het lijden en sterven van Jezus Christus vergeven zijn en dat de ge­rechtigheid van Christus hem toegerekend en geschonken is, zo volkomen alsof hij zelf voor al zijn zonden betaald en alle gerechtigheid vol­bracht had.

Ten derde onderzoeke ieder zichzelf, of hij van harte bereid is met zijn gehele leven waar­achtige dankbaarheid jegens God de Here te betonen en voor Gods aangezicht oprecht te wandelen; of hij alle vijandschap, haat en nijd aflegt en in liefde en vrede met zijn naasten wil leven.

Allen die zo gezind zijn, wil God zeker in genade aannemen en als waardige deelgeno­ten aan de tafel van Zijn Zoon Jezus Christus ontvangen. Allen die geen droefheid over hun zonden kennen, niet op Gods beloften vertrouwen en in ongehoorzaamheid en onboetvaardigheid voortleven, verkondigen wij dat zij geen deel in het rijk van Christus hebben, en opdat Gods oordeel over hen niet verzwaard worde, ver­manen wij hen, zolang zij zich niet bekeren, zich te onthouden van dit Avondmaal, dat Christus alleen voor Zijn gelovigen ingesteld heeft.

Dit wordt ons, geliefde broeders en zusters in de Here, niet voorgehouden om de verslagen harten van de gelovigen de vrijmoedigheid te ontnemen, alsof niemand tot het Avondmaal des Heren gaan mag dan wie zonder enige zonde is. Want wij komen niet tot dit Avondmaal om daarmee te betuigen, dat wij in onszelf volko­men en rechtvaardig zijn. Integendeel, door ons leven buiten onszelf In Jezus Christus te zoe­ken, belijden wij dat wij midden in de dood lig­gen. Wij vinden in onszelf veel ellende en ge­breken. Ons geloof is niet volkomen en wij dienen God niet met de toewijding die wij Hem verschuldigd zijn. Dagelijks hebben wij met de zwakheid van ons geloof en de boze lusten van ons vlees te strijden. Nochtans, omdat ons door de genade van de Heilige Geest deze gebreken van harte leed zijn en wij begeren tegen ons ongeloof te strijden en naar alle geboden Gods te leven, mogen wij ervan verzekerd zijn dat geen zonde of zwakheid die nog tegen onze wil in ons overgebleven is, kan verhinderen dat God ons in genade aanneemt en ons deze hemelse spijs en drank waardig en deelachtig maakt.